In de zaak van:
[appellanten],
advocaat: mr. H.J. Bos en mr. N.H.A. Kampschreur,
tegen:
F. Van Lanschot Bankiers N.V.,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
[Appellanten] wensten uit hun vermogen jaarlijks inkomen te genereren en zijn daartoe een beleggingsadviesrelatie met Van Lanschot aangegaan. Van Lanschot heeft [appellanten] vervolgens geadviseerd het vermogen voor 62% in aandelen te beleggen, voor 28% in obligaties en voor 10% in onroerend goed fondsen. De Rechtbank had het beroep van Van Lanschot op rechtsverwerking (6:89 BW) in eerste instantie toegewezen en de vordering van [appellanten] afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank echter vernietigd en geoordeeld, dat Van Lanschot zich gelet op de specifieke omstandigheden bezwaarlijk op kan beroepen, dat [appellanten] niet tijdig zouden hebben geklaagd, alsmede dat Van Lanschot de klachten van [appellanten] over de begeleiding en de forse koersverliezen had kunnen opvatten als een klacht over het gebrekkige advies. Daarnaast is het beroep op verjaring afgewezen.
Voorts heeft het Hof geoordeeld, dat Van Lanschot vanwege de beleggingsdoelstelling van [appellanten] niet had mogen adviseren het vermogen op voornoemde wijze te beleggen en [appellanten] had moeten waarschuwen voor de risico’s. Het Hof heeft ten slotte geoordeeld, dat Van Lanschot 50% van de door [appellanten] geleden schade dient te vergoeden.
Van Lanschot heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep bij arrest d.d. 8 februari 2013 verworpen.